De schilder Pieter de Hooch blijkt nog een stuk ‘Delftser’ te zijn dan gedacht. Nieuw onderzoek op initiatief van Museum Prinsenhof Delft heeft aan het licht gebracht dat het artistieke klimaat van Delft, waar De Hooch vanaf 1652 woonde en werkte, ervoor zorgde dat de kunstenaar zijn unieke ontwikkeling kon doormaken en een innovator kon worden op het gebied van de schilderkunst.
Tussen 1655 en 1658 wist hij razendsnel de verworvenheden van enkele Delftse kerkinterieurschilders op het gebied van licht en perspectief in een nieuw type schilderij te vertalen: de Delftse binnenplaats. De Hooch maakte daarbij méér gebruik van bestaande Delftse bouwkundige elementen dan tot nu toe werd aangenomen. Bovendien is uit het onderzoek gebleken dat Pieter de Hooch Delftse roots had. Zes wetenschappers werkten de afgelopen twee jaar mee aan een multidisciplinair onderzoek dat werd geïnitieerd rondom de aankomende tentoonstelling Pieter de Hooch in Delft. Uit de schaduw van Vermeer (11 oktober t/m 16 februari 2020) in Museum Prinsenhof Delft.
Zes wetenschappers werkten de afgelopen twee jaar aan een groot multidisciplinair onderzoek dat werd geïnitieerd rondom de aankomende tentoonstelling van het werk van Pieter de Hooch in Museum Prinsenhof Delft. Kunsthistorici, een bouwhistoricus en een historicus werkten voor het onderzoek samen met het Rijksmuseum en de TU Delft. De resultaten worden gepubliceerd in de catalogus die bij de tentoonstelling Pieter de Hooch in Delft verschijnt.
Onderzoek Anita Jansen
Zónder het uitzonderlijke artistieke klimaat van Delft zou Pieter de Hooch waarschijnlijk nooit de kunstenaar zijn geworden zoals we die nu kennen. Tussen circa 1645 en 1660 groeide de stad Delft uit tot één van de meest vooraanstaande artistieke centra van de Nederlanden. Nadat de carrière van De Hooch begin jaren ’50 op gang was gekomen, schakelde hij rond 1655 over op nieuwe genres waaruit voor het eerst zijn fascinatie voor perspectief en lichtval blijkt. Het jaar 1655 is cruciaal in het oeuvre van De Hooch: vanaf dat jaar was hij zelfstandig meester op de competitieve kunstmarkt van Delft en moest hij zich zien te onderscheiden met een nieuw type schilderij. De Hooch deed dat met een enorme snelheid: rond 1656 schilderde hij zijn beroemd geworden binnenplaatsen en kamers met doorkijkjes. Binnen enkele jaren perfectioneerde hij deze nieuwe koers en in 1658 vervaardigde hij zijn meest innovatieve en beste schilderijen waarin hij een voorbeeldige kennis van perspectief en lichteffecten tentoonspreidt. Uit het vergelijkend onderzoek van Anita Jansen, senior conservator van Museum Prinsenhof Delft, komt voor het eerst overtuigend naar voren dat De Hooch al in zijn vroege Delftse jaren inspiratie vindt bij Delfste meesters als Anthonie Palamedesz en zijn zwager Hendrick van der Burch. De kerkinterieurs van Gerard Houckgeest, maar vooral die van Hendrick van Vliet, hebben waarschijnlijk bijgedragen aan de radicale verandering in het oeuvre van De Hooch.
Onderzoek Frans Grijzenhout
Voor dit project vroeg Museum Prinsenhof aan hoogleraar Frans Grijzenhout om een belangrijk overgangsmoment in de carrière van Pieter de Hooch te bestuderen: van de bloeiperiode in Delft, de verhuizing naar Amsterdam in 1660 en zijn eerste jaren aldaar. In zijn essay stelt hij overtuigend dat Pieter de Hooch een - in zijn woorden - 'persoonlijke topografie' gebruikt, eerst in Delft en enkele jaren later in Amsterdam. De Hooch ontwikkelde deze nieuwe artistieke strategie in Delft na 1655 en nam deze mee naar Amsterdam. Na 1655 koos hij onderwerpen uit zijn directe omgeving als uitgangspunt voor zijn schilderijen. In Delft zijn dat de eenvoudige burgerlijke huizen en binnenplaatsen die zich bevonden in de nabijheid van zijn vermoedelijke woonomgeving aan de noordkant van de Binnenwatersloot, tussen de Oude Delft en de stadswal. Hierdoor zien we steeds weer dezelfde Delftse motieven terugkomen. Eenmaal in Amsterdam nam hij deze artistieke strategie met zich mee. Hier woonde hij in eerste instantie net buiten de stadswallen van Amsterdam en vanaf dat moment nam de schilder deze nieuwe leefomgeving als inspiratiebron voor zijn genrescènes. In deze nieuwe schilderijen zien we een aantal steeds terugkerende delen van een interieur van een klein, laag eenvoudig huis. De Delftse motieven zijn definitief verdwenen.
Onderzoek Wim Weve
Pieter de Hooch gaf in zijn schilderij verschillende Delftse gebouwen bijzonder accuraat weer, onder meer de Oude Kerk, de torens van de Nieuwe Kerk en het stadhuis. Bouwhistoricus Wim Weve concludeert in zijn onderzoek dat De Hooch méér gebruik heeft gemaakt van destijds bestaande Delftse architectuur om zijn (min of meer fictieve) stadgezichten te creëren dan tot nu toe werd aangenomen. Weve ging als eerste op zoek naar de exacte locaties van de standpunten die de Hooch koos voor zijn ‘stadsgezichten’ zodat we deze locaties nu beter kunnen aanwijzen. Het blijkt dat de schilder zijn standpunt vaak koos op het terrein van het voormalige Sint Hiëronymusklooster, vooral op het gedeelte dat via de zuidelijke Sint Hiëronymuspoort bereikbaar was. Vanaf dat terrein gezien beeldde hij meerdere gebouwen in de stad af. Mogelijk koos hij zijn standpunt op een verdieping van een huis op het Sint Hiëronymusterrein om van daaruit gezien de torens van de Nieuwe Kerk of het stadhuis weer te geven. Een interessante ontdekking in het onderzoek van Weve is ten slotte de identificatie van een huis dat de schilder vier keer afbeeldde en dat hij moet hebben waargenomen vanuit een (niet meer bestaand) achterhuis van het adres Oude Delft 153 of het erf daarachter.
Onderzoek Jaap van der Veen
Aan de schaarse gegevens over Pieter de Hooch en zijn naasten kon door archivalisch onderzoek in Rotterdam, Delft, Leiden en Amsterdam het nodige worden toegevoegd. Zo blijkt dat zijn moeder Anneken Pietersdochter uit Delft afkomstig was en dat Justus de la Grange, zijn belangrijkste opdrachtgever omstreeks 1650, verre familie van hem was. De afkomst van De Hooch is minder ‘eenvoudig’ geweest dan wel is verondersteld. Na zijn productieve jaren in Delft ontbrak het De Hooch in Amsterdam evenmin aan succes. In de jaren zestig werkte hij voor deftige klanten, aan wie hij onder meer groepsportretten en interieurstukken van het stadhuis leverde. Documenten geven het milieu aan waarin De Hooch en zijn vrouw in Amsterdam verkeerden. Zijn laatste levensteken is uit 1679, zijn sterfdatum is nog niet gevonden. Museum Prinsenhof Delft houdt voortaan als overlijdensjaar ‘in of na 1679’ aan.
Onderzoek David de Haan
David de Haan onderzocht de waarderings- en verzamelgeschiedenis van Pieter de Hooch. Een belangrijke conclusie is dat al vroeg - vanaf de tweede helft van de 18de eeuw - werken uit De Hoochs Delftse bloeiperiode zeer geliefd waren en opduiken bij Amsterdamse verzamelaars. Er valt ook al gauw een verschil in financiële waardering te bespeuren tussen Delfts en vroeg- Amsterdams werk enerzijds en ‘kortegaartjes’ (afgeleid van corps de garde: schilderijen met soldaten en officieren die zich bezighouden met gokken, roken en drinken) en laat-Amsterdams werk anderzijds. Het onderscheid zoals wij dat nu maken, heeft al z'n antecedenten in de geschiedenis.
Onderzoek Anna Krekeler
Anna Krekeler, restaurator in het Rijksmuseum in Amsterdam, deed uitgebreid materiaal-technisch onderzoek naar het oeuvre van De Hooch. In het kader hiervan zijn onder andere tien schilderijen van de kunstenaar met de geavanceerde non-invasieve beeldvormingstechniek MA-XRF (macro röntgen fluorescentie) imaging onderzocht en bracht Krekeler van in totaal 27 schilderijen technische informatie bijeen. Op basis van dit onderzoek is er voor het eerst een breder maar vooral ook diepgaander inzicht in de schildertechniek van De Hooch en diens materiaalgebruik.